top of page

De Mijnenslag - Slag bij Mesen

Tussen juli 1916 en mei 1917 viel er op tactisch vlak van het Iepers front geen nieuws te melden. Het front had zich immers in een boog rond de stad (Ypres Salient) gestabiliseerd. Buiten enkele lokale confrontaties was het betrekkelijk rustig gebleven in deze contreien. Op strategisch vlak echter bleven de legerleidingen aan weerszijden van het front niet bij de pakken zitten…

 

In juni 1917 vertoonde het front ten Zuiden van Ieper een enorme deuk in Westelijke richting (Wijtschateboog). Hierdoor werd de stad als het ware door de Duitsers in de tang genomen.

De Britten besluiten een uitval te wagen op het Iepers front. Om de stad aan de wurggreep van de Duitsers te onttrekken moeten de hoogten van Hill 60, Mesen en Wijtschate veroverd worden. Vanaf deze hoogten kan Ieper namelijk gemakkelijk onder vuur worden genomen en heeft de vijand een goede kijk op de Britse stellingen. Vooraleer een derde offensief om Ieper in te zetten beogen de geallieerden deze frontboog tussen Ieper en Armentières (Belgisch - Franse grens) recht te trekken. 

 

Ook de Duitsers zijn zich bewust van het belang van deze strategisch belangrijke objectieven. Daarom worden hun voorste linies nog versterkt. Een netwerk van praktisch ondoordringbare hindernissen van prikkeldraadver-sperringen, aangevuld met mitrailleursnesten en zwaar geschut wordt aangelegd.

 

Aan Britse zijde wordt het  plan opgevat om deze stellingen te ondermijnen en op te blazen. Daarom moet het rechttrekken van het front gebeuren door letterlijk de Duitse voorste linies in de lucht te blazen. Deze stellingen dienen vervolgens onmiddellijk bezet en geëxploiteerd te worden. Hiertoe moeten tunnels gegraven te worden. Dit werk moet onder strikte geheimhouding gebeuren, buiten het zicht van de vijand, zonder lawaai en zonder inzet van zware middelen, en dit alles in oorlogsomstandigheden. Om dit gigantisch karwei te klaren doet men beroep op de 'Tunnelling Companies'. Deze eenheden werden door de Britten reeds in 1915 opgericht. Ze bestaan uit tunnelgravers en explosievenspecialisten. Gedurende de oorlog worden een twintigtal van deze compagnies opgericht. 

 

Begin 1916 wordt met de werkzaamheden begonnen die duren tot juni 1917. Aanvankelijk graaft men op een diepte van een vijftal meter maar al vlug stelt men vast dat dit zinloos is. De galerijen zijn niet bestand tegen het oorlogsgeweld dat erboven woedt. Bovendien is de bovengrond door artillerie- en mortiervuur volledig omgeploegd terwijl op een diepte van vijf meter de ondergrond te drassig is. Daarom besluit men te graven in de blauwe kleilaag (Ieperiaan) op een diepte tussen de dertig en veertig meter!

Het hoofdbestanddeel van de springstof bestond uit ammonal, een aluminiumhoudende nitraatspringstof die

meer dan 50% NH4NO3 (ammoniumnitraat) en minder dan 15% glycerolnitraat (nitroglycerine) bevat. 

Het aluminium verhoogt de explosiewarmte en hierdoor ook de drukwerking, het verlaagt echter de detonatie-snelheid en brisantie.

 

De mijn van 'La petite Douve farm' wordt op 24 augustus 1916 door de vijand ontdekt.

 

De twee 'Birdcage' mijnen ontploffen niet. Waarschijnlijk is het ontstekingsmechanisme bij het afsluiten van de 

kamers defect geraakt.

 

De meest Zuidelijke van de twee detoneert op 17 juli 1955 tijdens een hevig onweer. In de jaren '40-'50                                    

werd de streek voorzien van elektriciteit. Eén van de pylonen die zich juist boven de mijn bevindt wordt door 

de bliksem geraakt en veroorzaakt de detonatie van dit sluimerend monster. Er wordt  een grote krater ge

slagen maar er vallen gelukkig geen slachtoffers. De krater werd nadien terug  opgevuld en is nog nauwelijks

zichtbaar.

 

Het tweede monster rust nog steeds ondergronds. Actueel is een Britse firma bezig om deze mijn op te 

sporen en onschadelijk te maken.

bottom of page